Back to the future
De verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog hadden tot gevolg dat er na 1918 in de beeldende kunst een ontwikkeling op gang is gekomen die men in de kunstgeschiedenis aanduidt met retour à l’ordre. Modernisten van het eerste uur – Picasso voorop – die aan de vooravond van de miljoenenslacht nog volop hadden geëxperimenteerd, grepen onttakeld en gedeformeerd, terug op de eeuwige schoonheid van de klassieke oudheid en schilderden en beeldhouwden mensfiguren in rust, reinheid en regelmaat. De herontdekking en herinterpretatie van de klassieken en het streven naar de eeuwige schoonheid van de mediterrane wereld domineerden de officiële kunst van het interbellum die een verstandshuwelijk aanging met de moderne, functionalistische architectuur van de Nieuwe Zakelijkheid. De Franse beeldhouwers Aristide Maillol en Charles Despiau waren de pioniers van dit eigentijdse classicisme en maakten Parijs tot haar epicentrum. In Nederland keerde de beeldhouwkunst zich af van de sociale boodschap die het, als dienende bouwplastiek, in het verband met de expressionistische architectuur van de Amsterdamse School had verkondigd. Het beeld werd autonoom, een driedimensionaal object dat van alle zijden beschouwd diende te worden en het onderwerp was slechts vertrekpunt voor een plastische verkenning, gespeend van moralisme of anekdotiek. Daarmee opende deze neoklassieke beeldhouwkunst onherroepelijk de weg naar de abstractie, naar een non-figuratieve beeldhouwkunst. De aftermath van de Tweede Wereldoorlog liet iets geheel tegenovergestelds zien. Er wordt wel beweerd dat dit mede het gevolg is geweest van de wurggreep waarin de neoklassieke kunst, door haar enthousiaste ontvangst bij Hitler en Stalin, terecht was gekomen. Hoe het ook zij, nogal wat beeldhouwers die in de naoorlogse jaren de internationale beeldhouwkunst opzienbarend zouden vernieuwen, kozen voor de vereeuwiging van de geschonden mens: onttakeld, verminkt, soms bijna dierlijk woest, dan weer plantaardig passief. Alberto Giacometti, Lynn Chadwick en Germaine Richier predikten een bewust ongepolijste, anti-behaagzuchtige beeldhouwkunst van ongepatineerd brons en roestig ijzer. Een semi-figuratieve beeldhouwkunst die tegen Cobra aan schampte en de brug zou slaan naar de pure abstractie van de constructivistische beeldhouwkunst van de ‘ijzerjongens’ uit de jaren vijftig en zestig. De sculpturale figuratie van het geschonden mensbeeld reflecteerde direct op de volstrekte onttakeling die de Tweede Wereldoorlog teweeg had gebracht, reageerde op de angsten en onzekerheid van de daaropvolgende Koude Oorlog en op de algehele grimmige gemoedstemming van die jaren waarin existentialistisch filosoof Jean-Paul Sartre vertolkte dat de mens in wezen slecht is en zijn medemens per definitie in de weg zit. Het is een internationale, sculpturale stroming die essentieel is geweest voor de ontwikkeling van de moderne beeldhouwkunst, maar door zijn morose en individualistisch karakter nog goeddeels ontdekt en beschreven dient te worden. Back to the future toont het werk van Nederlandse en buitenlandse beeldhouwers die voor de schoonheid kozen of zich daar juist tegen verzetten. De geïdealiseerde weergave van de mens kent een duizenden jaren oude traditie en begint hier in het India van de negende eeuw. Maar ook het onttakelde mensbeeld steekt zo nu en dan de kop op – denk aan Donatello’s Maria Magdalena uit 1455 – al heeft het toch vooral de beeldhouwers van de twintigste eeuw in zijn greep gekregen.