Places to be
Beelden worden van oudsher vaak gemaakt in een materiaal dat de elementen kan weerstaan. Overal waar mensen wonen, zijn monumenten te vinden. Die beelden drukken vaak iets uit van een evidente waarheid of een algemeen gedeelde overtuiging. Niemand in Nederland ontkent het belang van de Vader des Vaderlands Willem van Oranje, dus is het niet vreemd als we ergens een beeld van hem tegenkomen. In het verleden ontstond een formule: koning op paard betekent macht, staande man op sokkel is een politicus of wetenschapper. Met die beeldtradities werd gevarieerd. Mari Andriessen was de belangrijkste monumentmaker in de twintigste eeuw in Nederland. In de collectie van museum Beelden aan Zee zijn verschillende versies van zijn Dokwerker (1952) aanwezig. Andriessen heeft dit monument ontworpen ter herdenking van de Februaristaking. Het staat in brons in Amsterdam. De kunstenaar toont een buikige arbeider, die iets naar achteren staat, standvastig in de storm van de Tweede Wereldoorlog die hij moet doorstaan. Andriessen gebruikte de wind wel vaker als suggestief element, bijvoorbeeld in de wapperende jas van Ir. Lely (1954), het beeld dat als monument opgesteld staat op de (altijd winderige) Afsluitdijk. De Tweede Wereldoorlog is voor Nederland de grootste crisis van de twintigste eeuw geweest. In elke gemeente in Nederland is wel een monument te vinden dat deze afschuwelijke tijd herdenkt. Er was na 1945 veel werk voor beeldhouwers te vinden. Soms werden daarvoor competities uitgeschreven. Het ontwerp voor het Monument voor de onbekende Politieke Gevangene (1952-3) is door Wessel Couzijn ingezonden voor zo’n prijsvraag. Het Nationaal Monument (1956) op de Dam, van de hand van John Rädecker, is heel bekend. Maar een interessant, in de vorm tegengesteld voorbeeld is de Man van Vught (1947), ooit bedacht door Willem Reijers als een monument van 8 meter hoog. Het verbeeldt een zittende figuur in de boeien, waarvan de kop lijkt op een Cycladische sculptuur uit 3000 v.Chr. Beelden buiten zijn niet altijd bedoeld als monumenten. Er kwam een nieuw genre bij, waarvan het beeld Zonder titel (1957) van Naum Gabo, geplaatst naast het Bijenkorfgebouw in Rotterdam, het eerste voorbeeld in Nederland is (misschien wel in Europa). Het is een beeld dat een esthetische toevoeging is in een stedelijk landschap, een soort landmark. Het beeld is overigens betaald door De Bijenkorf, niet door een overheid, iets dat vaker voorkomt dan je denkt. Dit soort decoratieve beelden, in Nederland overigens vaak aangetroffen op rotondes, kent een zeer grote verscheidenheid (en kwaliteit). Het zijn beelden die ons genoegen willen schenken en ons niet de les lezen. Ook is het mogelijk dat zij een nieuw stadsdeel beter leesbaar maken, daar een herkenningspunt vormen. Het Paard (met ruiter, 1959) van Marino Marini in Den Haag is zo’n voorbeeld. Het Wicht (1958) van de hand van Oswald Wenckebach verbeeldt de plek letterlijk. Het beeld is gemaakt bij de oplevering van een Leidse nieuwbouwwijk (Zuidwest), die vergeleken met de eerbiedwaardige, oude dame (de Leidse binnenstad) nog maar een puberale bakvis was. In Nederland staan overal beelden, ook langs de snelweg. Dat vereist een andere vormgeving. Vandaar dat Tom Claassens Olifanten (1999, nabij Almere) zulke schijnbaar eenvoudige en generieke contouren hebben, want de beelden moeten hun kracht steeds behouden, ook als je er met 100 kilometer per uur langsraast.